zaterdag 30 juli 2011

Fruit is Fun – Over hobbyen met fruit

Uit siertuinen valt vaak weinig te eten en dat is een gemiste kans. Véél eetbare gewassen zien er alleszins aantrekkelijk uit en vooral fruitgewassen zijn geknipt voor de kijktuin bij het huis. Fruitgewassen heb je in werkelijk alle soorten en maten, en je kunt er ook naar hartenlust mee vormgeven. Fruit staat garant voor kijkplezier zoals bij de typerende wintersilhouetten, de uitbundige bloei en de ontwikkeling van de vruchtjes tot aan de verleidelijke aanblik van het rijpe fruit

Wat weerhoudt iemand er dan nog van fruit in zijn (of haar) tuin te planten? Is het de onwil iets eetbaars te willen zien? Zelf fruit telen lijkt ook vaak te stuiten op vooroordelen: Fruit is moeilijk en Je moet verstand van snoeien hebben, zijn de meest gebezigde dooddoeners. Maar fruitgewassen onderscheiden zich in biologische zin niet van soorten, waarvan we de vlezige omhulsels van de zaden (of de zaden zelf) niet eten. Wanneer je in staat bent een tuin met een paar struikjes en wat vaste planten te onderhouden, dan staat niets je in de weg om met dezelfde kans op succes wat fruitgewassen aan te planten

Snoei/

Over de snoei hoef je je ook geen zorgen te maken. In feite doe je met bloemdragende heesters hetzelfde als wat we bij fruit ‘vruchthoutverjonging’ noemen. Door de oudste takken weg te snoeien, geeft je jonge vitale takken ruimte voor ontwikkeling. Want op jong en vitaal hout krijg je niet alleen de mooiste bloemen, maar ook het beste fruit.

En bovendien: iedereen die wel eens een tak van een boom heeft afgezaagd, zelfs al was dat helemaal verkeerd gedaan, heeft kunnen ondervinden dat bomen of struiken daar prima tegen kunnen; bij fruit is dat in de regel niet anders. Zo lang je niet al te onbeheerst tekeer gaat, kun je jezelf met snoeien best wat fouten veroorloven. Snoeien doe je altijd met een reden: bijvoorbeeld om de kroon wat luchtig te maken zodat de zon er goed in kan; of om zieke of slecht ontwikkelde takken uit te knippen; of om het vruchthout te verjongen; of omdat een tak in de weg zit; en ga zo maar door. Zonder reden hoeft er niet gesnoeid te worden; en als je het wel doet, dan weet je waarom.

Bestuivers/
Wanneer je een fruitgewas wil aanplanten moet je wel weten of die soort of dat ras ‘zelfbestuivend’ is of niet. Onder ‘zelfbestuivend’ verstaan we fruitsoorten of rassen (cultivars), die zonder de aanwezigheid van vreemd stuifmeel vruchten vormen. Die vruchten kunnen dan letterlijk ‘zelfbestoven’ zijn, maar het kunnen ook vruchtomhulsels zijn zonder vruchtbare zaadkernen (pitten). Kleinfruit is als regel zelfbestuivend. Appel, peer, pruim, kiwi, walnoot, hazelnoot en veel andere soorten zijn dat als regel niet, die hebben dan één of meer vreemde bestuivers -van dezelfde soort- nodig om tot dracht te komen. Van veel soorten die in principe een vreemde bestuiver nodig hebben, zijn er echter ook zelfbestuivende rassen.

Onderstammen/
Vaak wordt gedacht dat onderstammen een specifieke fruitkwestie zijn, maar dat is een misverstand: ook de meeste cultivars (veredelingen/rassen) van bijvoorbeeld rozen, of van sier- en laanbomen groeien niet op eigen wortels. Kleinfruit staat als regel wel op eigen wortel. Fruit op eigen wortel kun je stekken of afleggen met behoud van identieke groei-eigenschappen. 
Grootfruit (pit- en steenfruit) staat eigenlijk altijd op onderstam, je zult hooguit een enkele boerenpruim aantreffen op eigen wortel. Belangrijk voor amateur-kwekers die niet over al te veel ruimte beschikken, zijn de recente ontwikkelingen op het gebied van fruitonderstammen.
Voor appels zijn er, hoewel er nu kleinere boompjes gekweekt kunnen worden dan ooit, al sinds de middeleeuwen zwakgroeiende onderstammen. 
De onderstammen die zorgen voor echt kleinblijvende peren-, pruimen- en kersenboompjes zijn een ontwikkeling van de laatste decennia. Deze zeer matig wortelende onderstammen lijken door hun mindere vitaliteit het erop geënte ras tot een vroege- en verhoogde vruchtbaarheid te prikkelen. De combinatie van een matig ontwikkelde wortelaanleg en een grote vruchtbaarheid zorgt dan voor een duurzaam kleinblijvend (maar relatief kortlevend) gewas. Er zijn inmiddels tal van fruitboompjes die zich nauwelijks verder ontwikkelen, dan een rijk met vruchten omhangen tak. Deze ontwikkeling maakt het mogelijk ook in een kleine tuin een decoratieve fruitverzameling aan te leggen. Dat is leuk, leerzaam, en lekker.

Halfwild/
Sierappel- en perenboompjes zijn cultivars die wat dichter bij de wilde vorm staan dan de echte consumptierassen. Ze zijn vaak buitengewoon ziektebestendig en beter bestand tegen minder gunstige omstandigheden. De vruchten zijn, hoewel meestal niet lekker (wrang, bitter, zuur) wel bruikbaar, en vaak zelfs gewild, voor verwerking zoals in cider, wijn of compotes. Sierfruit is vaak prima geschikt om andere fruitbomen van dezelfde soort te bestuiven. Dat is handig wanneer je te weinig plek hebt in de volle zon, want zo’n halfwilde bevruchter doet het ook nog best op een ongunstiger plekje. De sierappel John Downie staat bekend als de straathond onder de appelrassen: hij bestuift ze allemaal.

Omlooptijd/
Vaak wordt er bij het planten van fruitbomen vanuit gegaan dat ze lang op hun plek blijven. Ze kunnen immers behoorlijk oud worden! Dat is een dwangmatige gedachte die veel mensen er van weerhoudt er aan te beginnen. Immers: ‘Je moet wel weten wat je doet want je zit er lang mee opgescheept.’ Natuurlijk is het eeuwig jammer om zes jaar op de eerste oogst te wachten en dan kort erop de boom weg te halen omdat deze te groot wordt. Maar zo liggen de zaken allang niet meer. Op de moderne onderstammen zijn appels en peren razendsnel (vaak al het jaar na aanplant) vruchtbaar zodat je van een zesjarig boompje al jaren plezier hebt gehad. En ook bij soorten als pruimen of kersen hoef je nog maar kort te wachten. Op de moderne onderstammen komen de rassen snel tot dracht en de boompjes blijven lang binnen de gewenste maat. Daarom kun je er rustig wat vrijer mee om gaan, die kleine boompjes verdienen zichzelf snel terug, en kunnen makkelijk na een tijdje weggehaald of vervangen worden. Dat schept ook wat ruimte, om minder geslaagde aanplanten plaats te laten maken, voor een andere keus, die misschien beter voldoet.

Een filosofisch argument/
Zelf eetbare gewassen telen is van groot belang voor je binding met de natuur. Dat is een mening die al decennia’s door cultuurfilosoof Jan Lemaire wordt verkondigd, en velen delen zijn bezorgdheid voor de vervreemding van de mens tot zijn voedsel. Het blijkt heel belangrijk dat kinderen vroeg met oorspronkelijk voedsel in aanraking komen, omdat ze anders alleen nog maar voedsel kennen dat uit fabrieken komt. Zelf zien hoe voedsel groeit is belangrijk voor je kijk op de wereld. Vruchten zijn aanlokkelijk lesmateriaal om kinderen voor te leven dat de natuur eetbaar is, en dat we er daarom voorzichtig mee moeten zijn.
Een tuin met nuttige en bruikbare gewassen is daarom van grote opvoedkundige waarde; en de beste les die je je omgeving daarmee kunt geven, is door er ongegeneerd van te genieten.

donderdag 28 juli 2011

De ideale fruittuin is jeugdig

Onbespoten gaaf fruit: appel Vanda
 Mooi onbespoten fruit vind je vooral aan jonge gewassen, en het mooiste fruit in oude fruitbomen hangt aan het jongste vruchthout. Wanneer je zonder fratsen mooi en gezond fruit wil telen is een jong (of jong gehouden) gewas een eerste vereiste.

Een gaaf product is belangrijk. Gaaf en evenredig ontwikkeld fruit ziet er niet alleen uitnodigend lekker uit en streelt de kwekerstrots, maar IS ook vaak lekkerder en is beter te bewaren. 
Natuurlijk kan een plekje geen kwaad, en zegt de milieubewuste tuinier blijmoedig dat er best een wormpje in mag zitten. Maar de werkelijkheid is dat niemand echt blij wordt van ‘mottig’ [= slecht ontwikkeld, vervormd, met schurftplekken, enz. enz.] fruit. Al te mottig is al snel antireclame voor alles wat we als biologische tuinier plegen te propageren. Gááf fruit willen we hebben, zonder dat er onnatuurlijke middelen aan te pas zijn gekomen, en liefst in rijkelijke hoeveelheden. En, niet te vergeten: bij voorkeur met zo min mogelijk zorg. En dat kan: in een goed opgezette en jong gehouden fruittuin is een jaarlijkse overvloed van goeduitziend fruit de gewoonste zaak van de wereld.

Virusvrij/ De belangrijkste vooruitgang in de moderne fruitteelt is waarschijnlijk de ontwikkeling van het virusvrije uitgangsmateriaal. Het virusvrij maken van gewassen is een onschadelijk warmtebehandeling. Virussen in houtige gewassen worden bestreden met een thermotherapie, waarbij het materiaal enige tijd op een temperatuur van 36°C tot 38°C wordt gebracht. Daarna wordt het materiaal in luisvrije kassen (om verse besmettingen te voorkomen) opgekweekt, gedurende langere tijd gecontroleerd, en vervolgens vermeerderd. Virusvrij plantmateriaal maakt een goede start mogelijk, maar het gewas is niet immuun. Vanaf het moment van aanplant in het vrije veld staat de struik of boom bloot aan een reeks van infecties. Het voordeel van virusvrij materiaal manifesteert zich vooral in het jonge gewas, maar ‘verwatert’ met de jaren. Op termijn wordt de conditie van het gewas bepaald door de natuurlijke weerstand van het ras en de toegepaste onderstam, de groeiomstandigheden en de ernst van eventueel opgedane (virus-)infecties. Tegenwoordig kiezen beroepstelers voor een korte omlooptijd van hun houtige fruitgewassen. Zij doen dat omdat een ouder gewas meer onderhoud vraagt, en meer gewasbeschermingsmiddelen. Met een jong gewas heb je het optimale voordeel van de virusvrije start. Dat is voor de biologische kweker extra belangrijk.

Vervangen of niet?/ Waar het in de beroepsteelt allemaal is doorgerekend, blijft deze materie natte-vingerwerk voor de tuinierende hobbyist. Hier gaat het meestal om een klein stukje grond met een gevarieerd assortiment. De vraag hoelang een soort of ras meekan, laat zich dan alleen beantwoorden door de toestand van het gewas en de eisen van de tuinier. Natuurlijk hoef je geen bomen of struiken te vervangen omdat ze een bepaalde leeftijd bereiken, en zeker wanneer het om een karakteristiek boomgaardje gaat, nemen we vaak veel voor lief. Maar wanneer je een fruithoek hebt die gericht is op de productie, aarzel dan niet om teleurstellingen op te ruimen. Mijn ervaring is dat een boompje dat al enkele jaren kwakkelt, maar heel zelden miraculeus verbetert. Met ‘kwakkelen’ bedoel ik een zichtbaar matige conditie: slap in het blad; vaak ook maar weinig blad, nauwelijks groei, en een mottige oogst. Wanneer daar geen aanwijsbare oorzaken voor zijn (zoals voedingsstoornissen, vochtgebrek, ingeklonken plantgat of slechte afwatering, woelmuizenvraat aan wortels, enz. enz.) is vervanging door fris plantmateriaal de beste remedie. Hou er wel rekening mee dat je ook bij fruit teeltwisseling toe moet passen; wanneer het niet gewenst is om op de opengevallen plek een andere fruitsoort te planten, moet je in ieder geval een ruim plantgat van verse grond voorzien, en restanten van wortels in de randen van het plantgat zo goed mogelijk verwijderen.

Verjongingssnoei/ Veel fruitsoorten dragen aan éénjarig hout: bij een aantal, zoals druif, perzik, framboos, Japanse wijnbes en braam, worden de takken of ranken waaraan vruchten hebben gezeten, na de oogst weggesnoeid; ook zwarte bes wordt jaarlijks van het grootste deel van het overjarige hout ontdaan. Bij deze soorten is (vruchthout-) verjongingssnoei een automatisme.
Anders is het bij soorten die overjarig vruchthout vormen: zoals het boomfruit ( appel, peer, pruim, enz.) maar ook bijvoorbeeld rode bes. Deze soorten vormen vruchtdragende knoppenstelsels (vruchtzetels/-sporen) die zich jaarlijks uitbreiden. Wanneer deze stelsels ouder worden, gaat de kwaliteit van de vruchten achteruit. Het tempo van dit verouderingsproces verschilt van soort tot soort, en kan binnen één soort van ras tot ras verschillen. De cyclus van vruchthoutverjonging wordt bepaald door het tempo van veroudering, de groeikracht en de snoeibestendigheid van het gewas. Bij rode bessen laat je het vruchthout niet ouder dan vijf of zes jaar worden, door steeds de oudste gesteltak weg te nemen (je laat een struik dan uit vijf tot zes takken bestaan). Bij appels en peren kan je, afhankelijk van de noodzaak en mogelijkheden, de cyclus laten variëren van vijf (jaarlijks 20% van het vruchthout weghalen) tot acht jaar. Bij een achtjarige cyclus haal je jaarlijks ongeveer 12% van het vruchthout weg. Natuurlijk verwijder je altijd het oudste vruchthout. Pruimen hebben minder last van vruchthoutveroudering, en kunnen ook slecht tegen zware snoei. Daar knip je vooral het uitzakkende vruchthout weg en probeer je niet boven de 10% te komen.

Nursery/ Engelsen noemen een kwekerij een nursery, en gebruiken hetzelfde woord voor een kinderopvang of peuterklas; een nurse is een verpleger (m/v). In een nursery wordt jong plantgoed verzorgd en opgekweekt tot het moment van gebruik. Zo’n peuterklas is voor een fruittuinier, eigenlijk voor elke tuinier, een must. Een nursery of opkweektuin vraagt een luwe plek waar je vaak bent, en waar je kwetsbaar, of gewoon nog veel te klein, materiaal kunt opkweken tot een robuuster formaat. Stekken van kleinfruit, of jonge geënte struikjes of spillen, kunnen hier opgekweekt worden tot aan de eerste productiviteit. Zo heb je al het extra zorgvragende plantgoed bij elkaar, en kun je de fruithoek optimaal gebruiken als productietuin. 
Met een eigen nursery kun je steeds goed opgekweekt materiaal tot je beschikking hebben om zonder noemenswaardige oogstverliezen je fruittuin aan te vullen of te verbeteren.
Vergeet niet, wanneer je plantgoed in de volle grond opkweekt, om de wortelkluit van tijd tot tijd -steeds iets ruimer- los te steken; dit doe je om een compacte pol te vormen: wanneer je het nalaat beschadig je te veel wortels bij het overplanten. Op zware (klei-) grond verdient het aanbeveling de losgestoken rand om de pol met scherp zand in te spoelen. Gebruik op kleigrond ook altijd scherp zand om de wortels, na het planten, in te spoelen. Scherp (grofkorrelig) zand is op zware grond de belangrijkste bodemverbeteraar: het maakt de bodem luchtig, waardoor de voedingsstoffen beschikbaar komen, en makkelijk bewortelbaar. (oorspr.: okt.'05)

zondag 24 juli 2011

Verslag uit eigen tuin: Het jaarrond fruit op Cammingha Hof

Appels op het achtererf (foto 12 oktober 2008)
We wonen inmiddels [2008] ruim dertig jaar op deze plek die genoemd is naar de state die er vroeger stond. Eerst op één hectare, maar al snel werden het er drie; het huis ongeveer in het midden. Zo werd het mogelijk een stukje landschap aan te leggen dat onze horizon vult: de tuin als landschap & het landschap als tuin. Bijna overal vind je fruitgewassen.
Drie hectare is groot genoeg om alles aan te planten wat je zou willen, maar zo’n oppervlak dwingt je ook tot een andere manier van werken. Een halve hectare rond het huis wordt vrij punctueel bijgehouden, daar hebben we ook de moestuin, en naarmate we verder van huis raken wordt het onderhoud minder intensief. Bij de fruitgewassen is het de uitdaging om ze zonder gewasbeschermingsmiddelen en met zo min mogelijk werk gezond te houden.

Fruit hebben we bijna het jaar rond in overvloed. Wanneer het met de bewaarbaarheid van de laatste winterappels echt gedaan is, komen de vroege aardbeien er al aan en is het weer bijna bessentijd; daarna de eerste pruimen, frambozen, zomerappels en Japanse wijnbessen. Die opvolging van soorten - en van vroege en late rassen - gaat tot in november door; dan worden de laatste winterappels geoogst. Het teveel blijft hangen, en ligt daarna vaak nog maandenlang onder de bomen. Dat lokt veel vogels en ander gedierte. Er nestelen hier, behalve veel zangvogels, ook spechten, ransuilen en Vlaamse gaaien.

Grenzen
Een groot stuk grond waarop je vrij je gang kunt gaan is een heerlijk bezit, maar het is ook verslavend en veeleisend. Wij hebben het terrein zo ingericht dat we het zonder al te grote krachtsinspanningen kunnen blijven beheersen. Er wordt zo min mogelijk met materiaal gesleept; overal zijn hagen en mijten van snoeihout en ook het maaisel wordt op hopen verwerkt vlakbij de plaats waar het vrijkomt. In de ‘buitengebieden’ zijn ook een paar delen die wat afgezonderd zijn, zoals de bostuin en de twee meest afgelegen boomgaardjes. Wanneer ik het te druk heb met andere zaken kunnen die plekken tijdelijk verwilderen; dan hou ik daar alleen het padenstelsel intact. Vooral bij het fruit ontdek je zo wat de grenzen van het noodzakelijk onderhoud zijn, maar ook dat die grenzen vooral bepaald worden door de groeiwijze en de weerbaarheid van het ras. Het blad is de maatstaf: wanneer een boom er - van een afstandje bezien - niet meer gezond uitziet, is het hoe dan ook tijd voor maatregelen. Licht en luchtigheid blijken steeds weer doorslaggevend; en dan gaat het niet alleen om het ‘open’ snoeien van de kronen van de fruitgewassen zelf, ook de standplaats moet luchtig worden gehouden. Luwte is prima, maar bedomptheid is al snel funest: dan krijg je een broedplaats voor schimmels.

Winter
In de winter ben ik vooral bezig in de windsingels, om te dunnen en om de paden vrij te houden; er zijn ook stukken met geriefhout dat van tijd tot tijd drastisch wordt teruggenomen. Het dunnere hout wordt in hagen gestoken of in afvalhopen verwerkt; voor de zwaardere stukken hebben we een houtvergasser waarmee we het huis verwarmen.
Met de snoei van appels en peren begin ik meestal pas wanneer de knoppen weer beginnen te zwellen. Dan dichten de wonden al sneller en bovendien is de hergroei wat minder fel. Wintersnoei werkt groeiprikkelend en vroege wintersnoei geeft de sterkste reactie. Ik beperk me ’s winters tot het grovere opknapwerk aan appel en perenbomen. Waar nodig wordt weer ruimte gemaakt in te dicht gegroeide kronen. Soorten die ziektegevoelig zijn, of die minder goed op snoei reageren (zoals pruim en walnoot), worden altijd in het groeiseizoen gesnoeid. Snoeien in het groeiseizoen geeft bovendien minder ongewenste hergroei rond de snoeiwonden.

Voorjaar
Sneeuwklokjes luiden hier de bloei in, die zijn rond het huis al vanaf januari beeldbepalend. Dat brengt ons snel naar de lente: wanneer ze uitgebloeid zijn is het narcissentijd (in allerlei maten en tinten), en is er alweer zicht op het eerste bloeiende fruit. Vanuit de keuken zien we, hoog tussen de kronen van de bostuin, kerspruimen bloeien. Daarna komt alles snel; een roodbladige sierpruim aan de gracht transformeert in een witroze massa. Even later, in de singels en hagen, bloeiende sleedoorns en kroosjespruimen. Na de bloei van de ‘gewone’ pruimenrassen, bereikt de bloesemmassa haar hoogtepunt wanneer de peren en even later ook de appelbomen bloeien. De walnootbomen bloeien het laatst, en dat kun je alleen maar van dichtbij bekijken: de trossen mannelijke katjes zijn onopvallend groen, maar zijn door vorm en formaat makkelijk te onderscheiden; naar de minuscule witte vrouwelijke bloempjes moet je zoeken, die vind je alleen van dichtbij.

Bloei en snoei
Zo rond de bloeitijd kijk ik wat er nog aan de pruimen gesnoeid moet worden; meestal is dat er na de oogst niet van gekomen. Veel snoeien is bij pruimen maar zelden nodig; dat komt eigenlijk alleen maar voor na takbreuk. In het voorjaar gaat het als regel om wat uitgezakt vruchthout en takken die (gaan) kruisen of er niet gezond uitzien. Je moet in deze periode wel voorzichtig werken, en nooit teveel tegelijk uit een kroon wegnemen. Daarmee kun je het gewas zo van streek maken dat er vruchtrui optreedt. Ook de andere fruitgewassen worden hier in deze periode – zover dat uitkomt – wat bijgeknipt om de kroon open te houden.

Bemesting
Hoewel we het jaar door volop fruit gebruiken, wordt er maar een fractie van het geheel geplukt of geraapt; de rest blijft achter onder de bomen of struiken. Daarom is hier, op vruchtbare en meestal humusrijke kleigrond, maar zelden bemesting nodig. Alleen de appelboompjes op zwakgroeiende onderstam en rassen die jarenlang consequent zijn geoogst krijgen zo af en toe een kruiwagen compost. Sommige soorten of rassen geef ik wat houtas of kali (Vinasse) voor de weerbaarheid, maar dat is plaatselijk en zeer beperkt. Ik begin pas te dokteren wanneer een gewas er minder fit uitziet.

donderdag 21 juli 2011

Appels telen met minimale snoei / De makkelijkste manier voldoet het best

Spil aan draden in volle productie. Aan het doodgespoten gras kun je zien dat deze foto bij een commercieel bedrijf gemaakt is. Dat spuiten is onwenselijk, maar het is wel nuttig om de eerste jaren een cirkel (ongeveer 1 mtr) rond de stam grasvrij te houden

Er zijn voor de appel veel verschillende snoeimethoden, maar vergelijkend onderzoek laat zien dat de moderne manier van telen verreweg het beste rendement geeft. Vroeger, zo blijkt, maakte men het zichzelf nodeloos moeilijk want de beste resultaten bereik je met het minste werk. Op zwakgroeiende onderstam heb je vaak het eerste jaar na aanplant al wat vruchten, en is er vanaf het derde jaar een substantiële oogst.

Snoeien is bij vrijwel alle appelrassen noodzaak omdat het gaat om cultuurgewassen die niet zonder deze verzorging kunnen. Zonder snoei krijgen we dichte warrige struiken of kronen, en gaat de kwaliteit van het fruit snel achteruit. Maar snoeien op zich is niet goed voor het gewas; met snoei veroorzaak je immers wonden die invalspoorten kunnen vormen voor infecties, en alle jonge takken die uit een gewas geknipt worden zijn verloren energie. Snoei veroorzaakt strikt genomen schade aan het gewas, maar het volledig nalaten van snoei veroorzaakt nog meer ongerief. Het is dus kiezen tussen twee kwaden en de oplossing moet worden gezocht in matigheid: de kunst is om een luchtig gewas te krijgen met een minimum aan snoei. Overigens is de snoei bij appels en peren vrijwel identiek. Het belangrijkste verschil is dat de vruchtbaarheid bij peren wat later intreedt omdat de onderstammen voor de peer wat krachtiger groeien.

Museumtuin
In de museumtuin van Gaasbeek (België) is een scala van teeltvormen bij fruit, zoals die vroeger gangbaar waren, bijeengebracht. Dat geeft een goed inzicht in de resultaten van de verschillende snoeimethoden. Gaasbeek is een modeltuin: het fruit –waaronder véél leifruit- wordt er met groot vakmanschap verzorgd en gesnoeid; er zijn maar weinig andere tuinen waar het leifruit er zo punctueel bijstaat. Maar dat neemt niet weg dat de vakken met de vrijere snoeivormen er conditioneel toch gunstig uitspringen. Het kweken van leivormen dient vooral een esthetisch doel, en al dat geknip en gepluk om de bomen zo compact en strak in de vorm te houden blijft toch een aanslag op de conditie van het gewas. Ook het argument dat je met leifruit op een beperkte ruimte véél fruit kunt telen, gaat maar ten dele op. Dat lukt alleen met rassen die er geschikt voor zijn, en dan vraagt het véél aandacht. Paradoxaal genoeg geldt ook bij leifruit dat het de kunst is om zo licht mogelijk te snoeien. Dat betekent dat je voortdurend bezig moet zijn om ongewenste scheutjes te verwijderen vóór deze zich kunnen ontwikkelen: op die manier werk je meer met je nagels dan met een snoeischaar. Uiteindelijk hangt de hoeveelheid vruchten die een gewas groot kan brengen altijd af van het bladvolume. Hoe minder gebladerte je laat zitten, hoe minder vruchten er aangehouden kunnen worden.

Vroeg productief
Wanneer je zo snel mogelijk goed producerende fruitboompjes of struiken wilt hebben is het zaak om tijdens de opgroeiperiode zo min mogelijk te snoeien. Dat betekent niet dat je er niets aan hoeft te doen, maar wel dat je in een zo vroeg mogelijk stadium moet bijsturen. Door tijdig verkeerd geplaatste scheutjes weg te plukken gaat er nauwelijks groeikracht verloren. Sterke snoei tijdens de opgroeiperiode heeft altijd een vertragend effect op de vruchtbaarheid. Wanneer je niet teveel ingrijpt tijdens de vorming heb je bij appels op zwakgroeiende onderstam het tweede jaar al aardig fruit aan de boom, en heb je na een jaar of vier een redelijk volwaardig producerend gewas. Spillen zijn na vijf of zes jaar op volle productie, struiken (die breder uitgroeien) doen daar ietsje langer over.

De spil
Een spil is een boom met een centrale stam. Dit is bij de meeste perenrassen de natuurlijke groeiwijze, maar bij de appel een kunstmatige vorm. De appel heeft van nature neiging een bolle kroon te vormen. Toch is de spil de meest gekweekte vorm bij appels op zwakgroeiende onderstam, en de opkweek ervan is niet moeilijk. Spillen worden altijd aan een boompaal opgekweekt of aan een bamboestok langs een haag met draden. In Gaasbeek zijn stevige en goed tegen roest behandelde metalen staanders gebruikt; dat is wel een wat duurdere oplossing, maar deze palen zijn dan ook levenslang bruikbaar. Het dilemma bij houten boompalen is dat geïmpregneerde palen de bodem vervuilen, en niet geïmpregneerde palen meestal een zeer beperkte levensduur hebben. Kastanjehout is waarschijnlijk het beste alternatief wanneer je onbehandelde houten boompalen gebruikt. Spillen worden meestal op onderstam M9 opgekweekt; de onderlinge afstand in de rij is dan –afhankelijk van de groeikracht van het ras- 1 tot 1,5 mtr.
Bij de spil laat je de onderste takken iets breder uitgroeien dan die erboven, zodat de zon diep in de rij kan schijnen. Bij een platte spil (zie afbeelding) is de onderlinge afstand 2 á 3 mtr.

De struik
Een struik wordt wat breder opgekweekt dan een spil, dus de onderlinge afstand moet ook ruimer; gemiddeld zal 2 á 3 mtr. volstaan. Bij een struik hou je een korte stam aan van minstens 75 cm., maar liever iets hoger. Wanneer je de vertakking te laag laat beginnen zullen de laagste vruchttakken zover doorhangen dat ze de grond raken. Belangrijk is (zowel bij struik als spil) dat er lucht blijft tussen de eerste takken en de bodem: dat is voor de noodzakelijke ventilatie. Voor de vorming van de kroon hou je vier takken aan die rondom naar buiten wijzen. Deze takken vormen het gestel waaraan zich het vruchtdragende zijhout zal ontwikkelen. Essentieel is dat de zon in de struik moet kunnen schijnen; daarom worden tijdens de vorming steeds de naar binnen gerichte scheuten weggehaald, of getopt tot enkele blaadjes. Struiken doen er (net als de platte spil), omdat ze breder moeten uitgroeien, een jaar of twee langer over voor ze in volle productie zijn.

Snel oogst
Wanneer je zo snel mogelijk oogst wil hebben is het dus belangrijk zo min mogelijk te snoeien. Door opgaande takken tot een bijna vlakke stand uit te buigen wordt de vruchtbaarheid bevorderd. Twijgjes die echt te steil zijn aangezet (plakoksels) kun je maar beter zo snel mogelijk weghalen; deze aanzettingen zullen later te makkelijk breken. Hoewel je er wel voor moet zorgen dat er voldoende afstand tussen de takken is, is een wat warrige groei in een jong boompje geen bezwaar. Wanneer het boompje - na een jaar of drie - behoorlijk draagt, kan dit gaandeweg gecorrigeerd worden. Na vier tot vijf jaar kan jaarlijks een deel van het vruchthout verjongd worden.

maandag 18 juli 2011

Over de opkweek van appel en peer / De vrije spil is het snelst productief

Fruithof op Dekema State te Jelsum

Wanneer je fruitboompjes of struiken aanplant is het belangrijk dat je eerst nadenkt over de vorm die je ze wilt geven. De vorm, en de manier van snoeien die daar mee samenhangt, is niet alleen bepalend voor de ruimte die het gewas in zal nemen, maar ook voor de hoeveelheid werk die je eraan zult hebben.

Appel en peer
Van het grootfruit is de appel de meest veelzijdige soort. De appel voelt zich voor 100% thuis in ons klimaat en vrijwel alle rassen van deze soort doen het goed in ons klimaat. De vroegrijpe zomerappels zijn vaak ongeëvenaard lekker, maar kort bewaarbaar; de echte winterappels kunnen lang bewaard worden en komen vaak pas geruime tijd na de pluk op smaak. Wanneer je rassen kiest met een opvolgende rijpingstijd kun je zo'n tien maanden per jaar natuurlijk bewaarde appels uit eigen tuin eten.
De peer komt van oorsprong uit een iets warmere omgeving. Hoewel er zeker een honderdtal rassen zijn die het hier zonder problemen doen, is de keus toch kleiner dan bij de appel. Vooral de 'boterperen' (de heerlijk sappige beurrés) hebben wat meer warmte nodig.
Appel en peer worden op globaal dezelfde manier gesnoeid en daarom niet apart behandeld.

De vrije spil: makkelijk en snel
Wanneer je zo snel mogelijk een goed producerend boompje wilt hebben moet je er zo min mogelijk aan snoeien. Ik heb het hier nadrukkelijk over een 'boompje' omdat alleen zwakgroeiende onderstammen snel dragen. [Bovendien is de praktijk dat maar weinig lezers ruimte hebben voor echt grote fruitbomen; hoogstammen zijn hoe dan ook een ander verhaal, die vragen een geduldige vorming van een stevig gestel en daarom ook meer tijd.]
De beste vorm om snel van te oogsten is de spil zoals deze door commerciële telers wordt opgekweekt. Gewoon één opgaande stam die langs een boompaal is aangebonden en die zoveel mogelijk zijtakken heeft.
In principe wordt aan dit boompje tijdens de opkweekperiode niet of nauwelijks gesnoeid. Het enige dat belangrijk is, zijn voldoende zijtakken. Kies daarom bij de kwekerij of het tuincentrum goed vertakte boompjes uit, want slecht vertakt materiaal moet je inknippen om tot de vorming van zijtakken te prikkelen. Inknippen bevordert weliswaar de vorming van zijtakken, maar het geeft ook groeivertraging en vertraging van de vruchtbaarheid.
Vrije spil, 3e jaar na aanplant (museumtuin Gaasbeek)

'Vrije' spil: deze benaming wordt soms verschillend opgevat. Wanneer ik het over een vrije spil heb, bedoel ik een boompje dat, behalve de centrale stam, verder géén (bewust gevormde) gesteltakken heeft. Gesteltakken vormen bij andere boomvormen een blijvend geraamte, daar is bij een vrije spil geen sprake van. Bij een vrije spil wordt, wanneer deze wat ouder is, tijdens de vruchthoutverjonging het oudere zijhout zoveel mogelijk in haar geheel vervangen. Van een bewust geplande gestelvorming is dus geen sprake. Hooguit ontstaan er na verloop van jaren wat zwaardere vergaffelde aanzetten van zijtakken die bij vruchthoutverjonging werden teruggeknipt tot aan een vervangende frisse tak of scheut.

Vorming van zijhout
Het belangrijkste bij de opkweek van een spil is de vorming van voldoende zijhout. Daar moet je soms een handje bij helpen, want houtachtige gewassen hebben vaak de neiging zo snel mogelijk omhoog te willen, waardoor er kale (onvertakte) stukken stam kunnen ontstaan.
Om de vorming van zijhout (knoppen, scheutjes, takken) te stimuleren moet de groei-dominantie van de top worden opgeheven.
Een groeitop wordt bij de aanvoer van voedingsstoffen bevoordeeld omdat deze een (biochemisch/ hormonaal) signaal naar de wortels stuurt. Dit verschijnsel wordt 'apicale dominantie' genoemd (apex = top van de plant). De kroonblaadjes van de topscheut zorgen voor de aanmaak van auxine (een groeihormoon); wanneer de aanmaak van deze auxine geremd wordt, wordt dominantie van de top opgeheven, en zullen de wortels cytokinines aanmaken om de schade (het wegvallen van de groeistimulans) te herstellen.
Cytokinines zijn celdelingshormonen die de groei van zijscheuten bevorderen. Door de topdominantie op te heffen breng je dus een (tijdelijke) verandering in de hormoonhuishouding teweeg.
De mildste manier om de topdominantie op te heffen is door het 'pluizen' (blaadjes breken) van de top. Bij het pluizen worden de nog niet geheel opengevouwen topblaadjes verwijderd; de groeipunt moet hierbij onbeschadigd blijven. Dit pluizen moet meestal enkele keren (met tussenpozen van een á twee weken) herhaald worden. Een wat forsere ingreep is het wegknippen van de groeipunt tot aan een lager geplaatste knop. Bij zijtakken die al wat groter zijn kan de topdominantie ook worden opgeheven door de tak naar een vlakkere stand uit te buigen.

Struikvorm
De struikvorm wordt het meest gezien op tuincomplexen. De struik wordt meestal iets lager gehouden dan een vrije spil, waardoor deze ook wat minder schaduw geeft op de belendende moestuin. Op zich is een struik een makkelijke vorm, maar omdat er eerst aandacht geschonken moet worden aan het opkweken van een gestel (het vaste geraamte) heeft een struik meer tijd nodig om tot volle productie te komen. Bij een struik wordt de harttak ingesnoeid, zodat er een korte stam (40 á 50 cm) gevormd wordt met een open kroon die bestaat uit vier tot vijf gesteltakken. Omdat meestal ook de gesteltakken tijdens de opkweekperiode wat teruggeknipt moeten worden om voldoende stevig hout te krijgen doet een struik er vaak zo'n twee jaar langer over voordat deze volwaardig produceert. Deze gesteltakken worden later bij de vruchthoutverjonging intact gelaten. Ook bij een struik is het zaak op te letten dat er voldoende zijhout wordt gevormd. Wanneer zich lange scheuten ontwikkelen met weinig knoppen, pas je dezelfde technieken toe als hierboven beschreven voor de spil.



Leifruit
Leifruit is leuk en decoratief, maar het is zeker niet de meest economische manier om fruit te telen. Het opkweken als leiboom is alleen weggelegd voor rassen die kort vruchthout willen vormen. Bij leifruit kweek je een gestel op, dat uitsluitend bezet is met korte vruchtzetels (sporen). Bij de vorming van het gestel is het belangrijk dat er ook véél zijscheutjes worden gevormd; daarom is het van belang de groeitoppen van de twijgen die als gestel moeten dienen, regelmatig te pluizen. De zijscheutjes worden, wanneer ze vier blaadjes hebben, genepen. Wanneer zich dieven vormen in de oksels worden deze weggebroken. De jaarlijkse verlengenis van het gestel wordt tijdens de wintersnoei voor 1/3e teruggeknipt tot aan een goed ontwikkelde knop (je behoudt dus 2/3e). Wanneer je een vlak liggend snoer wilt kweken laat je dit eerst wat schuin omhoog lopen langs een bamboe stok om de groei aan te trekken. 's Winters wordt die aangroei met 1/3e ingeknipt, en vlak aangebonden, waarna het volgend groeiseizoen dezelfde truc met de nieuwe aangroei herhaald wordt. Staande snoeren worden vaak in een schuine stand gehouden omdat dit de groei vertraagt (ten opzichte van een rechtopgaand snoer) en de vorming van zijscheuten bevordert.

Harmonische groei
Bij het vormen van een jonge boom of struik is het belangrijk dat de takken ongeveer de zelfde graad van schuinte hebben. Dat is vooral bij de vorming van het gestel van een struik belangrijk. Steile takken groeien sneller dan vlakkere, en de hoogste takken groeien het snelst; daarbij hebben dikke takken meer groeikracht dan dunnere. Om de groei van de takken te reguleren is het vaak nodig de krachtigst groeiende takken (of scheuten) wat uit te buigen (met een touwtje) naar een vlakkere stand, of door deze iets in te korten zo dat de tak waaraan je voorrang wilt geven iets hoger komt. Zo hef je de topdominantie op, en zal de uitgebogen of ingekorte tak meer energie steken in de vorming van zijhout.

Het eerste fruit
Zowel een spil als een struik kunnen het eerste jaar na aanplant al bloemknoppen en dus vruchten vormen. Ik weet dat het pijn doet, want wat is leuker om zo snel al resultaat te kunnen zien, maar het is beter om zo'n jong boompje nog niet te laten dragen. Dat gaat teveel ten koste van de groei, en het levert uiteindelijk niets op.
Aan een spil kun je het tweede jaar al wat fruit laten zitten, maar hou dan alleen vruchten aan kort bij de stam, en niet meer dan een paar voor de aardigheid. Aan een struik kun je beter wachten tot het derde jaar. Daarna gaat het sneller, maar het verdient altijd aanbeveling een jonge spil of struik niet teveel te laten dragen, want dat remt de ontwikkeling. Wanneer het gewas redelijk op grootte is kun je het volwaardig laten dragen, hoewel vruchtdunning bij de meeste rassen altijd nodig zal blijven. Hoeveel te dunnen is een kwestie van aankijken en van ervaring. Rijke dracht remt de groei, wat op zich een voordeel is; maar wanneer de dracht zo overdadig is, dat er nauwelijks nieuwe aangroei is, is vruchtdunning noodzaak. Ook wanneer een ras in beurtjaren vervalt, weet je dat je voortaan stevig zult moeten dunnen om dit te voorkomen.

Te kale stam
Bij wat ouder hout dat, ondanks het pluizen of inkorten van de top, geen zijtakken wil vormen, moet je wat grover te werk gaan. Vaak zijn er dan nog wel zwak ontwikkelde knopbeginsels zichtbaar. 


Tuinbaas Wim Hoogendam van Dekema State
Kerven: Het uitlopen van deze zwakke knoppen kan dan worden bevorderd door met een scherp mesje een snede (kerf) onder de knop te maken in de lengterichting van de tak (groeisnede) of een dwarssnede boven de knop. Met een groeisnede activeer je de toevoer van groeistoffen om de wond te helen; die groeistoffen komen dan ook ten goede aan de nog onderontwikkelde knop die zich direct boven de snede bevindt. Een dwarsnede boven de knop doet hetzelfde, maar werkt ook remmend op de saptoevoer naar het hoger geplaatste deel van de twijg. Snij niet onnodig diep, het gaat om een beschadiging van de bast en het direct daaronder liggende weefsel, 3 tot 5 mm is voldoende.
Ringen: Een andere manier om verse zijscheuten te kweken op een kaal geworden stam is ringen; je haalt dan een ring van de bast weg boven het stuk stam waar je nieuwe zijscheuten wilt. Wanneer dat niet goed (te diep) gedaan wordt loop je risico dat het gewas boven de ring afsterft. Veiliger is het om twee halve ringen te maken met een – in hoogte – onderlinge afstand van ongeveer 10 cm. Zo stagneer je de sapstroom, maar sluit hem niet af. De breedte van de ring laat je afhangen van de dikte van de stam. Op dunner hout is 3 á 4 mm breedte al voldoende, op een wat steviger stam kun je 1 cm aanhouden. Na verloop van tijd zullen deze ringen (of halve ringen) door littekenweefsel overgroeid raken.
Insnoeren: Ook deze techniek is erop gericht om de sapstroom te stagneren zodat het gewas uit nood haar slapende knoppen aanspreekt. Hierbij wordt de stam boven het te kale deel tijdelijk afgekneld. Neem hiervoor een stuk oude boomband (of ander stevig materiaal), dan ijzerdraad eromheen en aandraaien (met een tang) zodat dit goed knellend vastzit; de boomband dient om te voorkomen dat de draad in de bast getrokken wordt en ingroeit. Wanneer er voldoende nieuwe uitlopers zijn, kan het bindsel weer worden verwijderd. Hou er rekening mee dat het insnoeren bedoeld is om de sapstroom te verminderen. Wanneer je de stam/tak zo heftig insnoert dat de sapstroom volledig stilvalt, gaat het gewas erboven dood. Hou de kroon dus goed in de gaten; als het blad wat slapper gaat hangen is de binding te strak en moet deze – meteen - iets verruimd worden.

Info: Fruitgewassen bekijken?? > Dekema State

Zomerse snoei aan appels en peren / Zomersnoei vertraagt groei en bevordert vruchtbaarheid

Snoeien tijdens het groeiseizoen heeft een aantal belangrijke voordelen.
Het gewas heeft minder snel last van infecties omdat de snoeiwonden inwendig sneller worden afgesloten en ook bladschimmels krijgen door een tijdige twijgdunning minder kans; daarbij zorg je met zomersnoei voor een betere belichting van de vruchten en bevorder je de knopzetting.

De snoei aan pitfruit gebeurt doorgaans in etappes. Traditioneel vindt er ‘s zomers twijgdunning en belichtingssnoei plaats - meestal in enkele snoeigangen per groeiseizoen - en ’s winters de (vruchthout-)verjongingssnoei. Dat de zwaarste snoei gedurende de winterrust gebeurt, is niet omdat dit beter is voor het gewas, maar omdat er ’s winters meer tijd beschikbaar is, en omdat het makkelijker werkt in een kaal gewas. Pitfruit is goed bestand tegen wintersnoei, maar wintersnoei is niet beter voor het gewas. Wanneer verwaarloosde bomen tijdens het groeiseizoen worden opgeknapt, is er aanzienlijk minder wildgroei rond de snoeiwonden dan na een winterse opknapbeurt. Vooral de periode van half juli tot september is geschikt voor de meer ingrijpende snoeibeurten.

Groei en vruchtbaarheid
Waar wintersnoei sterk tot groei prikkelt – hoe vroeger er in de winter gesnoeid wordt, hoe sterker de groeireactie het komende seizoen zal zijn – werkt zomersnoei groeivertragend, terwijl tevens de aanmaak van bloemknoppen wordt bevorderd. Dat is bij de meeste appelrassen – en vooral bij de sterker groeiende peren – een groot voordeel, want te groot geworden struiken en spillen maken het onderhoud een stuk lastiger. De vruchtbaarheid wordt bevorderd door het wegnemen van de overtollige scheuten en het inkorten van scheuten die aangehouden worden: vooral in de jonge bladeren van de toppen wordt een groeibevorderend (sapstroomregulerend) hormoon (auxine) aangemaakt, waardoor deze voorrang krijgen in het groeiproces. Door het wegnemen van een aantal toppen wordt de totale productie van het groeihormoon in het gewas tijdelijk verminderd. Dit herstelt zich weer zodra er nieuwe toppen gevormd zijn. Het wegnemen van groeitoppen heeft een tweeledig effect: behalve het temperen van de groei, wordt ook de prioriteit van de sapstroom veranderd. Wanneer je een groeitop wegsnoeit stagneert deze groeiprikkel en richt de sapstroom zich op de (latent aanwezige) knoppen in de scheut, zodat de vorming van zijscheuten en vruchtknoppen wordt gestimuleerd.

Groeipatronen
Er zijn bepaalde patronen in de groei die bij alle bomen en struiken hetzelfde zijn; in het kort komt het hier op neer: steile takken groeien sneller dan vlakkere; dikke takken groeien sneller dan dunnere, en hoger reikende takken zijn bevoorrecht ten opzichte van lager reikende. Wanneer je ook weet, dat vlakkere takken meer (en eerder) bloemknoppen en zijhout aanmaken dan steilere, dan heb je genoeg kennis om de groei van de kroon en de vruchtbaarheid naar eigen inzicht bij te sturen.
Belichting
Behalve dat je minder last hebt van hergroei, heeft zomersnoei ook het voordeel dat de kroon luchtig is op het moment dat dit het meest noodzakelijk is. Vooral in de nazomer, wanneer de dagen weer korter beginnen te worden en zon minder krachtig, moet het gewas snel op kunnen drogen na de nacht. In een luchtige kroon is het blad weerbaarder, en wordt het grootste deel van de schimmelsporen door het zonlicht vernietigd, terwijl ook het fruit beter op kleur komt. Wel moet je er rekening mee houden geen belichtingssnoei toe te passen bij extreem heet en zonnig weer: bij temperaturen van rond de dertig graden is er risico dat de vruchten (die voordien schaduw hadden) schade oplopen door het felle licht.

Vormingssnoei
Aan jonge boompjes en struiken, waar de vorming van een goed gestel voorop staat, moet met beleid worden gesnoeid. In feite kun je bij een opgroeiend boompje snoei goeddeels vermijden door steeds beginnende ongewenste scheutjes weg te wrijven. Wanneer de groei van het gestel te snel dreigt te gaan, kun je de blaadjes van de groeitop wegplukken (pluizen); dit heeft hetzelfde effect als wanneer je de top wegneemt (prikkeling tot zijscheuten en diktegroei). Pluizen is milder dan knippen maar moet soms wel enkele keren herhaald worden.
Als regel hou je voor een open kroon 3 tot 5 gesteltakken aan, en de kunst is deze takken een evenredige cirkel te laten vormen. Ideaal is wanneer de gesteltakken dezelfde schuintegraad hebben, dan is ook de groeikracht hetzelfde. De evenredigheid van groeikracht kun je daarna bijsturen door de hoogst reikende (en daardoor sneller groeiende) takken iets lager terug te snoeien dan takken die zich wat minder snel ontwikkelen. Eindig altijd op een laag aangezette, naar buiten wijzende knop. Bij spillen (dat zijn boompjes met één recht opgaande stam) is het zaak op regelmatige afstand zijtakken te vormen die het oppervlak rondom vullen. Meestal worden spillen met tamelijk korte zijtakken opgekweekt, en worden de scheuten aan dit zijhout ook kort gehouden zodat zich gedrongen sporenstelsels vormen. Zo’n compacte spil is qua snoeiwijze te vergelijken met leifruit. Bij hoogstambomen die met één centrale stam omhoog gaan, spreek je van piramidale groei; dit is de natuurlijke groeiwijze van de meeste perenrassen. Zo’n boom wordt gevormd door op regelmatige afstand rondom zijtakken te laten groeien (een etage) welke dan op dezelfde manier worden onderhouden als de gesteltakken van een open kroon.

Algemeen
Het wegnemen van zieke of dode takken is standaard: die laat je nooit zitten. Daarnaast worden rugscheuten (zo noem je de scheuten aan de bovenkant van de tak die zich tot waterlot zullen ontwikkelen) altijd zo snel mogelijk weggenomen;
ook reeds ontwikkeld waterlot moet worden weggesnoeid. Voor de vorming van takken hou je scheuten aan, die zijwaarts naar de buitenkant van de kroon gericht zijn en waarvoor voldoende ruimte is. Zijscheutjes die naar binnen zijn gericht, of die niet nodig zijn als tak, kunnen na drie of vier bladeren worden ingekort zodat ze zich als vruchttakje (spore) ontwikkelen. Rond de snoeiwonden van dikkere takken, die weggenomen zijn tijdens de wintersnoei, ontwikkelt zich vaak een krans jonge scheutjes; hiervan kun je één goed geplaatst scheutje laten staan, de rest wordt weggenomen. Eind juli, tot half augustus, worden - wanneer er voldoende groei is - de verlengenissen van de takken ingekort. Meestal wordt ongeveer 1/3e van de nieuwe groei weggenomen (maar dat kan naar behoefte wat korter of langer). Door dit toppen krijg je steviger takken, en een betere knopontwikkeling.

zondag 17 juli 2011

Het ‘kortstondig genot’ verlengd / Een lang seizoen genieten van aardbeien

 In de klassieke kunst staat de aardbei symbool voor kortstondig genot, maar tegenwoordig hoeft dat genot niet meer zo kortstondig te zijn. Door kruisingen van de Europese bosaardbei, met soorten uit Noord en Zuid Amerika, is er een scala aan rassen ontstaan waardoor je van mei tot oktober verse aardbeien kunt oogsten van de volle grond.

De cultuurvariëteit van de aardbei zoals wij kennen is ongeveer twee eeuwen oud. Tot de 17e eeuw had men in Europa alleen de inheemse bosaardbei (vnl. Fragaria vesta), pas daarna werden de voorouders van onze huidige aardbeienrassen ingevoerd. Deze danken hun vruchtgrootte en stevigheid vooral aan de Fragaria chiloensis (uit Chili) en de Fragaria virginia (uit Noord Amerika); de botanische aanduiding voor onze cultuuraardbeien is Fragaria X ananassa; een goede Nederlandse aanduiding is ‘tuinaardbei’.
De ‘tuinaardbei’ onderscheidt zich van de inheemse bosaardbei door de stevigheid van het ‘vruchtvlees’ en door de grootte. Het rode ‘vruchtvlees’ van aardbeien is in feite een sterk gezwollen bloembodem (schijnvrucht); de eigenlijke (dop-)vruchtjes zijn de gele zaadjes op de huid van deze bloembodem. De meeste aardbeienrassen zijn relatief jong; dit komt waarschijnlijk omdat de ‘rassen’ (het zijn geen zaadechte rassen, maar klonen) door de ongeslachtelijke vermeerdering met de jaren aan vitaliteit inboeten.
De nostalgie naar oude rassen is bij aardbeien meestal onterecht: veel van de jongere rassen hebben een uitstekende smaak en, wat zeker zo belangrijk is, een betere weerstand.

Oogstspreiding & Rassen
Aardbeien worden onderscheiden in eenmaal dragende en doordragende rassen. De eenmaal dragende rassen hebben meestal een oogstperiode van 3 tot 4 weken; de doordragende zijn meestal oogstbaar vanaf juli of augustus, en dan vaak tot aan de eerste vorst. De ‘doordrager’ Ostara is waarschijnlijk de meest gekweekte aardbei bij amateurs, bij de beroepsteelt is dat de Elsanta (middentijds). 
De beroepsteelt is tegenwoordig eigenlijk niet meer gebonden aan vroege of late rassen: voor late teelten worden goed ontwikkelde planten ’s winters gerooid en ingevroren bewaard (frigo’s) om -voor latere oogsten- navenant later te worden ingeplant. Deze ‘frigo’s’ worden door gespecialiseerde bedrijven geleverd.
Voor de amateur is de aangewezen manier om zo lang mogelijk over verse aardbeien te beschikken een combinatie van een vroeg - en een middentijds ras en een doordrager. Met doordragers heb je meestal de beste resultaten wanneer je de eerste bloei verwijdert, en ze alleen gebruikt voor de latere oogsten.
Vroeg: Darselect is gewild vanwege de zeer goede smaak, mooie donkerrode, wat matte huid; ook Elvira en Gorella zijn vroege rassen; Lambada is zeer goed smakend en middenvroeg; Elsanta (middentijds) heeft een goede smaak en is zeer productief; Bogota (groot en vaak wat bonkig, prima smaak) is laat; Pandorra, helderrode vruchten, goede smaak, productief en sterk ras, is 14 dgn. later en wordt geplukt tot half augustus, Pandorra heeft een bestuiver nodig.
Van de doordragende rassen is Ostara, mits voldoende gedund een goed smakende aardbei; Rapella heeft een goede smaak, maar tamelijk zacht vruchtvlees; Selva is een sterke doordrager met mooie vruchten, maar de smaak wordt algemeen als matig beoordeeld.

Doordragende rassen vormen steeds nieuwe trosjes bloemen; daarvan komen vaak maar twee of drie vruchten goed aan de maat, terwijl de overige in groei achterblijven. Miezerig blijvende vruchtjes kunnen dan beter in een vroeg stadium worden weggehaald, want ze werken remmend op de ontwikkeling van de volgende tros. Bij rassen (zoals Ostara) die deze eigenschap hebben, kun je de trosjes het beste meteen na de vruchtzetting dunnen op twee of drie. Dan gaat er geen energie verloren en kun je steeds mooi ontwikkelde en goed smakende aardbeien blijven oogsten.


Resistentie
Aardbeien zijn kwetsbaar en gevoelig voor schimmelziekten zoals vruchtrot, meeldauw, verwelkingsziekte, rood wortelrot, paarse-vlekkenziekte, en noem verder maar op. Hoewel er sterk op weerbaarheid wordt geselecteerd, zijn er geen echt ‘ongevoelige’ rassen. De eenjarige teelt maakt het wel stukken eenvoudiger om de planten gezond te houden. Het is vooral belangrijk om de jonge planten schimmelvrij de winter in (en door) te helpen. Sproei daarom na het planten met milde organische fungicides zoals verdunde brandnetelgier, zeewierextract of paardestaartthee uit voorzorg tegen (o.m.) verwelkingsziekte en wortelrot; het verdient aanbeveling dit enkele malen te herhalen.

Teelt
De traditionele manier van aardbeien telen, waarbij de bedden na twee of drie jaar worden vervangen, verliest snel terrein. Beroepskwekers ruimen hun planten op na één seizoen, en ook bij de amateur wint deze methode aan populariteit. Het staat het buiten kijf dat een éénjarige cyclus véél werk bespaart, en dat het gewas eenvoudiger gezond te houden is. Daarbij dragen eenjarige planten meestal de grootste vruchten.
Bij de éénjarige teelt worden de planten na de oogst gerooid, en dat is ook het moment dat ze anders bewerkelijk beginnen te worden. Meerjarige planten worden vaak te groot en te dicht, waardoor de ziektegevoeligheid snel toeneemt. Grauwe schimmel en vruchtrot zijn dan de meest voorkomende euvels. Het meeste werk bij de teelt op meerjarige bedden is het schoon-, en vooral openhouden ervan; niet alleen moeten steeds de uitlopers worden weggehaald, ook de planten zelf moeten regelmatig worden ontdaan van aangetast materiaal en wat worden uitgedund; ook is bij oudere planten vaak bloem- of vruchtdunning noodzakelijk omdat anders de vruchten onderontwikkeld blijven. Het is beslist mogelijk om op een ecologisch verantwoorde manier bedden jarenlang gezond te houden, maar dat vraagt veel extra aandacht.

Nieuwe aanplant
De beste tijd om te planten is van 20 juli tot 20 augustus. 
Na deze periode verandert het groeipatroon van de plant, de groei wordt trager en rozetvormig; in het komende kwartaal (sept. okt. nov.) vormt de plant inwendig de bloemaanleg. De verzorging gedurende deze periode is bepalend voor het succes van de oogst. Plant alleen bij bewolkt weer of in de avond, en houd de plantjes de eerste week goed vochtig. Zodra ze goed aangeslagen zijn (dat zie je aan de vorming van frisse witte wortels) wordt alleen nog water gegeven op de grond.

Plantmateriaal
Wanneer je goed producerende en goed gezonde planten hebt, kun je de uitlopers uit eigen tuin gebruiken voor de aanleg van een nieuw bed, maar wanneer je twijfels hebt over de kwaliteit of gezondheid van je planten is het beter nieuw (dus virusvrij) plantmateriaal aan te schaffen. Hoe lang je uitlopers kunt gebruiken van eigen planten hangt sterk af van de weerbaarheid van het ras en van de omstandigheden in de tuin. Met een beetje geluk kun je heel lang gezonde uitlopers blijven nemen. Mijn Ostara’s heb ik zeker tien jaar geleden ‘vers’ (virusvrij) aangeplant, en ze zijn nog steeds gezond. Meestal kies ik een tussenweg, dan koop ik één of twee plantjes per ras, waarvan ik het eerste jaar alle uitlopers opkweek. Zo kun je tegen minimale kosten wat experimenteren, en heb je altijd redelijk vers (vanaf de virusvrije status gerekend) plantmateriaal.

Gebruik
Aardbeien zijn vers het lekkerst en het vitaminerijkst; ze bevatten dan per 100 gr. zo’n 60 mg. vitamine C. De sterke geur dankt de aardbei aan etherische oliën in de huid van de vrucht. Aardbeien moet je daarom liever niet wassen onder een krachtig stromende kraan, dat tast het kwetsbare, geurig ruikende, huidlaagje aan; doe ze in een ruime bak met koud water, waarin je voorzichtig met de hand roert. Koud water houdt de vruchten langer stevig. Daarna uitnemen en op een schone doek laten drogen. Laat bij het wassen de kroontjes zitten, anders nemen de vruchten teveel water op.