Appels op het achtererf (foto 12 oktober 2008) |
Drie hectare is groot genoeg om alles aan te planten wat je zou willen, maar zo’n oppervlak dwingt je ook tot een andere manier van werken. Een halve hectare rond het huis wordt vrij punctueel bijgehouden, daar hebben we ook de moestuin, en naarmate we verder van huis raken wordt het onderhoud minder intensief. Bij de fruitgewassen is het de uitdaging om ze zonder gewasbeschermingsmiddelen en met zo min mogelijk werk gezond te houden.
Fruit hebben we bijna het jaar rond in overvloed. Wanneer het met de bewaarbaarheid van de laatste winterappels echt gedaan is, komen de vroege aardbeien er al aan en is het weer bijna bessentijd; daarna de eerste pruimen, frambozen, zomerappels en Japanse wijnbessen. Die opvolging van soorten - en van vroege en late rassen - gaat tot in november door; dan worden de laatste winterappels geoogst. Het teveel blijft hangen, en ligt daarna vaak nog maandenlang onder de bomen. Dat lokt veel vogels en ander gedierte. Er nestelen hier, behalve veel zangvogels, ook spechten, ransuilen en Vlaamse gaaien.
Grenzen
Een groot stuk grond waarop je vrij je gang kunt gaan is een heerlijk bezit, maar het is ook verslavend en veeleisend. Wij hebben het terrein zo ingericht dat we het zonder al te grote krachtsinspanningen kunnen blijven beheersen. Er wordt zo min mogelijk met materiaal gesleept; overal zijn hagen en mijten van snoeihout en ook het maaisel wordt op hopen verwerkt vlakbij de plaats waar het vrijkomt. In de ‘buitengebieden’ zijn ook een paar delen die wat afgezonderd zijn, zoals de bostuin en de twee meest afgelegen boomgaardjes. Wanneer ik het te druk heb met andere zaken kunnen die plekken tijdelijk verwilderen; dan hou ik daar alleen het padenstelsel intact. Vooral bij het fruit ontdek je zo wat de grenzen van het noodzakelijk onderhoud zijn, maar ook dat die grenzen vooral bepaald worden door de groeiwijze en de weerbaarheid van het ras. Het blad is de maatstaf: wanneer een boom er - van een afstandje bezien - niet meer gezond uitziet, is het hoe dan ook tijd voor maatregelen. Licht en luchtigheid blijken steeds weer doorslaggevend; en dan gaat het niet alleen om het ‘open’ snoeien van de kronen van de fruitgewassen zelf, ook de standplaats moet luchtig worden gehouden. Luwte is prima, maar bedomptheid is al snel funest: dan krijg je een broedplaats voor schimmels.
Winter
In de winter ben ik vooral bezig in de windsingels, om te dunnen en om de paden vrij te houden; er zijn ook stukken met geriefhout dat van tijd tot tijd drastisch wordt teruggenomen. Het dunnere hout wordt in hagen gestoken of in afvalhopen verwerkt; voor de zwaardere stukken hebben we een houtvergasser waarmee we het huis verwarmen.
Met de snoei van appels en peren begin ik meestal pas wanneer de knoppen weer beginnen te zwellen. Dan dichten de wonden al sneller en bovendien is de hergroei wat minder fel. Wintersnoei werkt groeiprikkelend en vroege wintersnoei geeft de sterkste reactie. Ik beperk me ’s winters tot het grovere opknapwerk aan appel en perenbomen. Waar nodig wordt weer ruimte gemaakt in te dicht gegroeide kronen. Soorten die ziektegevoelig zijn, of die minder goed op snoei reageren (zoals pruim en walnoot), worden altijd in het groeiseizoen gesnoeid. Snoeien in het groeiseizoen geeft bovendien minder ongewenste hergroei rond de snoeiwonden.
Voorjaar
Sneeuwklokjes luiden hier de bloei in, die zijn rond het huis al vanaf januari beeldbepalend. Dat brengt ons snel naar de lente: wanneer ze uitgebloeid zijn is het narcissentijd (in allerlei maten en tinten), en is er alweer zicht op het eerste bloeiende fruit. Vanuit de keuken zien we, hoog tussen de kronen van de bostuin, kerspruimen bloeien. Daarna komt alles snel; een roodbladige sierpruim aan de gracht transformeert in een witroze massa. Even later, in de singels en hagen, bloeiende sleedoorns en kroosjespruimen. Na de bloei van de ‘gewone’ pruimenrassen, bereikt de bloesemmassa haar hoogtepunt wanneer de peren en even later ook de appelbomen bloeien. De walnootbomen bloeien het laatst, en dat kun je alleen maar van dichtbij bekijken: de trossen mannelijke katjes zijn onopvallend groen, maar zijn door vorm en formaat makkelijk te onderscheiden; naar de minuscule witte vrouwelijke bloempjes moet je zoeken, die vind je alleen van dichtbij.
Bloei en snoei
Zo rond de bloeitijd kijk ik wat er nog aan de pruimen gesnoeid moet worden; meestal is dat er na de oogst niet van gekomen. Veel snoeien is bij pruimen maar zelden nodig; dat komt eigenlijk alleen maar voor na takbreuk. In het voorjaar gaat het als regel om wat uitgezakt vruchthout en takken die (gaan) kruisen of er niet gezond uitzien. Je moet in deze periode wel voorzichtig werken, en nooit teveel tegelijk uit een kroon wegnemen. Daarmee kun je het gewas zo van streek maken dat er vruchtrui optreedt. Ook de andere fruitgewassen worden hier in deze periode – zover dat uitkomt – wat bijgeknipt om de kroon open te houden.
Bemesting
Hoewel we het jaar door volop fruit gebruiken, wordt er maar een fractie van het geheel geplukt of geraapt; de rest blijft achter onder de bomen of struiken. Daarom is hier, op vruchtbare en meestal humusrijke kleigrond, maar zelden bemesting nodig. Alleen de appelboompjes op zwakgroeiende onderstam en rassen die jarenlang consequent zijn geoogst krijgen zo af en toe een kruiwagen compost. Sommige soorten of rassen geef ik wat houtas of kali (Vinasse) voor de weerbaarheid, maar dat is plaatselijk en zeer beperkt. Ik begin pas te dokteren wanneer een gewas er minder fit uitziet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten