Onbespoten gaaf fruit: appel Vanda |
Een gaaf product is belangrijk. Gaaf en evenredig ontwikkeld fruit ziet er niet alleen uitnodigend lekker uit en streelt de kwekerstrots, maar IS ook vaak lekkerder en is beter te bewaren.
Natuurlijk kan een plekje geen kwaad, en zegt de milieubewuste tuinier blijmoedig dat er best een wormpje in mag zitten. Maar de werkelijkheid is dat niemand echt blij wordt van ‘mottig’ [= slecht ontwikkeld, vervormd, met schurftplekken, enz. enz.] fruit. Al te mottig is al snel antireclame voor alles wat we als biologische tuinier plegen te propageren. Gááf fruit willen we hebben, zonder dat er onnatuurlijke middelen aan te pas zijn gekomen, en liefst in rijkelijke hoeveelheden. En, niet te vergeten: bij voorkeur met zo min mogelijk zorg. En dat kan: in een goed opgezette en jong gehouden fruittuin is een jaarlijkse overvloed van goeduitziend fruit de gewoonste zaak van de wereld.
Virusvrij/ De belangrijkste vooruitgang in de moderne fruitteelt is waarschijnlijk de ontwikkeling van het virusvrije uitgangsmateriaal. Het virusvrij maken van gewassen is een onschadelijk warmtebehandeling. Virussen in houtige gewassen worden bestreden met een thermotherapie, waarbij het materiaal enige tijd op een temperatuur van 36°C tot 38°C wordt gebracht. Daarna wordt het materiaal in luisvrije kassen (om verse besmettingen te voorkomen) opgekweekt, gedurende langere tijd gecontroleerd, en vervolgens vermeerderd. Virusvrij plantmateriaal maakt een goede start mogelijk, maar het gewas is niet immuun. Vanaf het moment van aanplant in het vrije veld staat de struik of boom bloot aan een reeks van infecties. Het voordeel van virusvrij materiaal manifesteert zich vooral in het jonge gewas, maar ‘verwatert’ met de jaren. Op termijn wordt de conditie van het gewas bepaald door de natuurlijke weerstand van het ras en de toegepaste onderstam, de groeiomstandigheden en de ernst van eventueel opgedane (virus-)infecties. Tegenwoordig kiezen beroepstelers voor een korte omlooptijd van hun houtige fruitgewassen. Zij doen dat omdat een ouder gewas meer onderhoud vraagt, en meer gewasbeschermingsmiddelen. Met een jong gewas heb je het optimale voordeel van de virusvrije start. Dat is voor de biologische kweker extra belangrijk.
Vervangen of niet?/ Waar het in de beroepsteelt allemaal is doorgerekend, blijft deze materie natte-vingerwerk voor de tuinierende hobbyist. Hier gaat het meestal om een klein stukje grond met een gevarieerd assortiment. De vraag hoelang een soort of ras meekan, laat zich dan alleen beantwoorden door de toestand van het gewas en de eisen van de tuinier. Natuurlijk hoef je geen bomen of struiken te vervangen omdat ze een bepaalde leeftijd bereiken, en zeker wanneer het om een karakteristiek boomgaardje gaat, nemen we vaak veel voor lief. Maar wanneer je een fruithoek hebt die gericht is op de productie, aarzel dan niet om teleurstellingen op te ruimen. Mijn ervaring is dat een boompje dat al enkele jaren kwakkelt, maar heel zelden miraculeus verbetert. Met ‘kwakkelen’ bedoel ik een zichtbaar matige conditie: slap in het blad; vaak ook maar weinig blad, nauwelijks groei, en een mottige oogst. Wanneer daar geen aanwijsbare oorzaken voor zijn (zoals voedingsstoornissen, vochtgebrek, ingeklonken plantgat of slechte afwatering, woelmuizenvraat aan wortels, enz. enz.) is vervanging door fris plantmateriaal de beste remedie. Hou er wel rekening mee dat je ook bij fruit teeltwisseling toe moet passen; wanneer het niet gewenst is om op de opengevallen plek een andere fruitsoort te planten, moet je in ieder geval een ruim plantgat van verse grond voorzien, en restanten van wortels in de randen van het plantgat zo goed mogelijk verwijderen.
Verjongingssnoei/ Veel fruitsoorten dragen aan éénjarig hout: bij een aantal, zoals druif, perzik, framboos, Japanse wijnbes en braam, worden de takken of ranken waaraan vruchten hebben gezeten, na de oogst weggesnoeid; ook zwarte bes wordt jaarlijks van het grootste deel van het overjarige hout ontdaan. Bij deze soorten is (vruchthout-) verjongingssnoei een automatisme.
Anders is het bij soorten die overjarig vruchthout vormen: zoals het boomfruit ( appel, peer, pruim, enz.) maar ook bijvoorbeeld rode bes. Deze soorten vormen vruchtdragende knoppenstelsels (vruchtzetels/-sporen) die zich jaarlijks uitbreiden. Wanneer deze stelsels ouder worden, gaat de kwaliteit van de vruchten achteruit. Het tempo van dit verouderingsproces verschilt van soort tot soort, en kan binnen één soort van ras tot ras verschillen. De cyclus van vruchthoutverjonging wordt bepaald door het tempo van veroudering, de groeikracht en de snoeibestendigheid van het gewas. Bij rode bessen laat je het vruchthout niet ouder dan vijf of zes jaar worden, door steeds de oudste gesteltak weg te nemen (je laat een struik dan uit vijf tot zes takken bestaan). Bij appels en peren kan je, afhankelijk van de noodzaak en mogelijkheden, de cyclus laten variëren van vijf (jaarlijks 20% van het vruchthout weghalen) tot acht jaar. Bij een achtjarige cyclus haal je jaarlijks ongeveer 12% van het vruchthout weg. Natuurlijk verwijder je altijd het oudste vruchthout. Pruimen hebben minder last van vruchthoutveroudering, en kunnen ook slecht tegen zware snoei. Daar knip je vooral het uitzakkende vruchthout weg en probeer je niet boven de 10% te komen.
Nursery/ Engelsen noemen een kwekerij een nursery, en gebruiken hetzelfde woord voor een kinderopvang of peuterklas; een nurse is een verpleger (m/v). In een nursery wordt jong plantgoed verzorgd en opgekweekt tot het moment van gebruik. Zo’n peuterklas is voor een fruittuinier, eigenlijk voor elke tuinier, een must. Een nursery of opkweektuin vraagt een luwe plek waar je vaak bent, en waar je kwetsbaar, of gewoon nog veel te klein, materiaal kunt opkweken tot een robuuster formaat. Stekken van kleinfruit, of jonge geënte struikjes of spillen, kunnen hier opgekweekt worden tot aan de eerste productiviteit. Zo heb je al het extra zorgvragende plantgoed bij elkaar, en kun je de fruithoek optimaal gebruiken als productietuin.
Met een eigen nursery kun je steeds goed opgekweekt materiaal tot je beschikking hebben om zonder noemenswaardige oogstverliezen je fruittuin aan te vullen of te verbeteren.
Vergeet niet, wanneer je plantgoed in de volle grond opkweekt, om de wortelkluit van tijd tot tijd -steeds iets ruimer- los te steken; dit doe je om een compacte pol te vormen: wanneer je het nalaat beschadig je te veel wortels bij het overplanten. Op zware (klei-) grond verdient het aanbeveling de losgestoken rand om de pol met scherp zand in te spoelen. Gebruik op kleigrond ook altijd scherp zand om de wortels, na het planten, in te spoelen. Scherp (grofkorrelig) zand is op zware grond de belangrijkste bodemverbeteraar: het maakt de bodem luchtig, waardoor de voedingsstoffen beschikbaar komen, en makkelijk bewortelbaar. (oorspr.: okt.'05)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten